-
1 regular
adj. geregeld; regelmatig; vast; echt; beroeps--------n. regelmatig, geregeld; behoorlijk; regulier; gediplomeerd; vast; beroeps-; gewoonregular1[ regjoelə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beroeps(militair/soldaat)♦voorbeelden:————————regular22 correct3 regulier♦voorbeelden:a regular customer • een vaste klanta regular job • vast werka regular life • een geregeld levendrive at a regular speed • met dezelfde snelheid doorrijdenkeep regular hours • zich aan vaste uren houden, een geregeld/rustig/gezond leven leidenas regularly as clockwork • met de regelmaat van de klok, zo precies als een uurwerk2 follow the regular procedure • de gewone/vereiste procedure volgenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:it is a regular treat to … • het is een waar genot (om) … -
2 the regulars
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский